Filters

WEERGAVE NIVEAU/ONDERDEEL

Kunst en cultuur


Primair onderwijs

In het primair onderwijs zijn de curriculumitems uitgewerkt aan de hand van het vakleergebied Kunstzinnige oriëntatie, met uitsplitsing naar inhoudslijnen en clusters.

 

Voortgezet onderwijs

In het voortgezet onderwijs wordt dit leergebied Kunst en cultuur genoemd, waar de volgende wettelijke vaknamen onder vallen:

  • kunstvakken inclusief ckv (vmbo) en kunst (algemeen) (havo/vwo) en culturele en kunstzinnige vorming (havo/vwo)
  • kunstvakken II beeldende vakken – audiovisuele vormgeving (vmbo) en kunstvakken II beeldende vakken – film (vmbo) en kunstvakken II beeldende vakken – fotografie (vmbo) en kunst (beeldende vormgeving) (havo/vwo)
  • kunstvakken II dans (vmbo) en kunst (dans) (havo/vwo)
  • kunstvakken II drama (vmbo) en kunst (drama) (havo/vwo)
  • kunstvakken II muziek (vmbo) en kunst (muziek) (havo/vwo)
  • muziek (havo/vwo)
  • kunstvakken II beeldende vakken – tekenen (vmbo) en tekenen (havo/vwo)
  • kunstvakken II beeldende vakken – handvaardigheid/handenarbeid (vmbo) en handvaardigheid (havo/vwo)
  • kunstvakken II beeldende vakken – handvaardigheid/textiele werkvormen (vmbo) en textiele vormgeving (havo/vwo)
  • literatuur (havo/vwo)

 

Het leergebied bevat kerndoelen en de wettelijke vaknamen bevatten eindtermen. Beide zijn uitgesplitst naar vakkernen, vaksubkernen en vakinhouden.

Overzicht curriculum

Primair onderwijs
  • kerndoel 54

    De leerlingen leren beelden, taal, muziek, spel en beweging te gebruiken om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren.

  • kerndoel 55

    De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren.

  • kerndoel 56

    De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed.

Voortgezet onderwijs
Vakleergebied

Kunst en cultuur

  • kerndoel 48

    De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen.

  • kerndoel 49

    De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep, aan derden te presenteren.

  • kerndoel 50

    De leerling leert, op grond van enige achtergrondkennis, te kijken naar beeldende kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- en filmvoorstellingen.

  • kerndoel 51

    De leerling leert, met behulp van visuele of auditieve middelen, verslag te doen van deelname aan kunstzinnige activiteiten (als toeschouwer en als deelnemer).

  • kerndoel 52

    De leerling leert mondeling of schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van anderen, waaronder kunstenaars.

bb-1130
kb-1130
gl-1130

KV/K/1

  • eindterm 1
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van kunst en cultuur in de maatschappij.

    SE SE SE
KV/K/2

  • eindterm 2
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, samenwerking en informatie verwerven en verwerken.

    SE SE SE
KV/K/3

  • eindterm 3
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zich een beeld vormen van het culturele en kunstzinnige veld door te kiezen voor en actief deel te nemen aan ten minste 4 culturele en kunstzinnige activiteiten die gerelateerd zijn aan verschillende kunstvakken (zoals bijvoorbeeld beeldende vorming, muziek, dans en drama). Ten minste één kunstzinnige activiteit resulteert in de productie en presentatie van eigen werk.

    SE SE SE
KV/K/4

  • eindterm 4
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zijn culturele en kunstzinnige ontwikkeling inzichtelijk maken in een kunstdossier, waarvan de vorm door de school en de leerling tezamen bepaald wordt. Hij kan daarmee verslag doen van alle activiteiten die zijn ondernomen en hierop reflecteren.

    SE SE SE
ha-1029
vw-1029

A

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    CE CE

    – de belangrijkste termen en begrippen hanteren uit de kunstdisciplines beeldende vormgeving, dans, drama en muziek die voorwaardelijk zijn voor adequate receptie en reflectie, en noodzakelijk voor begrip van verbanden tussen kunst en cultuur;

    – informatie over kunst en cultuur herkennen, benoemen en toepassen om verbanden aan te geven;

    – bij het reflecteren bronnenmateriaal op een adequate wijze hanteren;

    – overeenkomsten en verschillen noemen en beargumenteren met betrekking tot het beschouwingsapparaat bij de vier kunstdisciplines (alleen vwo).

B

B1

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan aangeven met welke visies, doelen, middelen en inhouden de kunsten religieuze en/of levensbeschouwelijke uitgangspunten vertolken.

    CE CE
B2

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan aangeven welke ideeën over schoonheid in kunst en kunstwaardering een rol spelen.

    CE CE
B3

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan aangeven welke invloed opdrachtgevers en politieke ideeën hebben op de rol en de inhoud van kunst en op de positie van de kunstenaar.

    CE CE
B4

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan aangeven hoe vorm en inhoud bepaald worden door de vermaaksfuncties van kunst in relatie tot het daarbij betrokken publiek.

    CE CE
B5

  • eindterm 6
    HAVOVWO

    De kandidaat kan aangeven hoe kunst en wetenschap/techniek op elkaar inwerken.

    CE CE
B6

  • eindterm 7
    HAVOVWO

    De kandidaat kan aangeven hoe Westerse en niet-Westerse kunst en cultuur elkaar wederzijds beïnvloeden.

    CE CE
C

  • eindterm 8
    HAVOVWO

    De kandidaat kan de eindtermen van domein A en B toepassen op voorbeelden uit de volgende onderwerpen:

    CE CE

    – de cultuur van de kerk in de elfde tot en met veertiende eeuw;

    – de hofcultuur in de zestiende en zeventiende eeuw;

    – de burgerlijke cultuur van Nederland in de zeventiende eeuw;

    – de cultuur van Romantiek en realisme in de negentiende eeuw;

    – de cultuur van het moderne in de eerste helft van de twintigste eeuw;

    – de massacultuur vanaf 1950.

gl-0414

DA/K/1

  • eindterm 1
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van dans in de maatschappij.

    SE
DA/K/2

  • eindterm 2
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, samenwerken en informatie verwerven en verwerken.

    SE
DA/K/3

  • eindterm 3
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan een aantal vaardigheden toepassen die bijdragen tot de ontwikkeling van het eigen leervermogen, zoals:

    CE

    − vakbegrippen herkennen, benoemen en toepassen

    − door middel van exploreren, improviseren en structureren een dansontwerp maken

    − de creatieve en de expressieve mogelijkheden van het lichaam gebruiken

    − functioneel gebruik maken van theatrale middelen.

DA/K/4

  • eindterm 4
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan alleen en in samenwerking met anderen:

    SE

    − gevoelens, ervaringen, ideeën, situaties en gebeurtenissen

    − bewegingsideeën

    − een fysiek, muzikaal, dramatisch of beeldend thema in dans vertalen, met gebruikmaking van de danselementen ruimte, tijd en kracht, met toepassing van lichaamsbesef en vormbewustzijn en met een persoonlijke lading.

DA/K/5

  • eindterm 5
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan:

    SE

    − exploreren en improviseren vanuit een gegeven bewegings- en/of thematisch gerichte opdracht

    − door middel van improviseren, exploreren en structureren een dans ontwerpen en uitvoeren waarin een inhoudelijke ontwikkelingslijn zichtbaar wordt, en gebruik gemaakt wordt van de danselementen, structuur en theatrale middelen.

DA/K/6

  • eindterm 6
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan alleen of samen met anderen een zelfgemaakte en/of bestaande dans presenteren.

    SE
DA/K/7

  • eindterm 7
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan:

    CE

    − danssoorten onderkennen, hiervan kenmerken noemen en deze omschrijven

    − van een dans de volgende elementen benoemen:

    • danser
    • dans (danselementen, lichaam, structuur)
    • geluid
    • ruimte/locatie
    • theatrale middelen
    • dansinhoud/betekenis

    en de samenhang ervan beargumenteren.

DA/K/8

  • eindterm 8
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan:

    CE

    − functies van dans herkennen en benoemen

    − herkennen en beargumenteren dat dans het product is van een bepaalde cultuur/samenleving in een bepaalde tijdsperiode en leefomgeving

    − verslag doen van een culturele activiteit, waarvan dans een expliciet onderdeel is.

DA/K/9

  • eindterm 9
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan:

    CE

    − binnen een dansproductie andere kunstvormen dan dans herkennen en de functies ervan benoemen

    − zich praktisch en theoretisch voorbereiden op een bezoek aan een voorstelling waarin meer kunstvormen aan de orde komen, en verslag doen van de functies van de diverse kunstvormen in de voorstelling.

DA/V/1

  • eindterm 10
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan een zelf gemaakte en een bestaande dans presenteren aan een ander publiek dan de eigen klas, waarbij:

    SE

    − de betekenis/dansinhoud en de zeggingskracht naar voren komen

    − rekening gehouden wordt met de aanwezigheid van het publiek.

DA/V/2

  • eindterm 11
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken, bijvoorbeeld in het kader van het sectorwerkstuk.

    SE
DA/V/3

  • eindterm 12
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan de vaardigheden uit de eindtermen van het kerndeel in samenhang toepassen.

    CE
ha-1033

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan zelfstandig onderzoek verrichten naar een onderwerp dat direct of indirect verband houdt met dans.

    SE
A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan de verschillende stromingen en genres binnen de westerse theaterdans in grote lijnen benoemen en in verband brengen met de historischartistieke context, en dan omschrijven waaruit de invloed op en van nietwesterse (theater)dans bestaat.

    SE
A3

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan de choreografie van dansstukken c.q. fragmenten beschrijven, en met elkaar in verband brengen.

    SE
B

B1

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan op een dansvaardige en expressieve wijze gevoelens, ervaringen en ideeën in dans vertalen en vertolken en daarbij doelgericht:

    SE SE

    – samenwerken met anderen;

    – muzikale, beeldende en dramatische elementen in dans hanteren.

B2

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE

    – alleen of samen met anderen improviseren vanuit opdrachten;

    – de resultaten structureren tot een herhaalbare compositie met gebruik van dansante aspecten en vormgevingsmiddelen.

B3

  • eindterm 6
    HAVOVWO

    De kandidaat kan een danspresentatie maken voor publiek waarin dans- en vormgevingsvaardigheden functioneel zijn toegepast.

    SE
vw-1033

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan zelfstandig onderzoek verrichten naar een onderwerp dat direct of indirect verband houdt met dans, waarbij zowel de historisch-artistieke als cultureel-maatschappelijke en religieuze verbanden belicht worden.

    SE
A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan de verschillende stromingen en genres binnen de westerse theaterdans benoemen en in verband brengen met de historisch-artistieke, cultureel-maatschappelijke en/of religieuze context, en kan omschrijven waaruit de invloed op en van niet-westerse (theater)dans bestaat.

    SE
A3

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan de choreografie, de structuur en de inhoud van dansstukken c.q. fragmenten beschrijven, met elkaar in verband brengen en op basis daarvan een eigen visie geven.

    SE
B

B1

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan op een dansvaardige en expressieve wijze gevoelens, ervaringen en ideeën in dans vertalen en vertolken en daarbij doelgericht:

    SE SE

    – samenwerken met anderen;

    – muzikale, beeldende en dramatische elementen in dans hanteren.

B2

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE

    – alleen of samen met anderen improviseren vanuit opdrachten;

    – de resultaten structureren tot een herhaalbare compositie met gebruik van dansante aspecten en vormgevingsmiddelen;

    – uitgangspunten, doel, keuzes en werkproces toelichten en verantwoorden.

B3

  • eindterm 6
    HAVOVWO

    De kandidaat kan een danspresentatie:

    SE

    – maken voor publiek met het accent op overdracht, vorm en inhoud van het gebodene;

    – voorzien van beknopte publieksgerichte informatie.

gl-0415

DR/K/1

  • eindterm 1
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van drama in de maatschappij.

    SE
DR/K/2

  • eindterm 2
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, (samen)werken en informatie verwerven en verwerken.

    SE
DR/K/3

  • eindterm 3
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan een aantal vaardigheden toepassen die bijdragen tot de ontwikkeling van het eigen leervermogen, zoals:

    CE

    − vakbegrippen herkennen, benoemen en toepassen

    − de eigen expressieve mogelijkheden van lichaam en stem gebruiken.

    − functioneel gebruik maken van spelgegevens en vormingsmiddelen

DR/K/4

  • eindterm 4
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan in spel:

    SE

    − non-verbale en verbale uitingsmogelijkheden toepassen

    − spelgegevens geïntegreerd gebruiken

    − zelf functioneel spelimpulsen geven en reageren op spelimpulsen van anderen.

DR/K/5

  • eindterm 5
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan vanuit een bron een spel vormgeven, waarbij functioneel gebruik gemaakt wordt van: spelgegevens, rolopbouw, spelopbouw en materiële vormgevingsmiddelen.

    SE
DR/K/6

  • eindterm 6
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan alleen en/of in samenwerking met anderen bij een optreden voor een publiek:

    SE

    − spel- en vormgevingsvaardigheden toepassen

    − een tekst presenteren met gebruikmaking van voordrachtstechnieken.

DR/K/7

  • eindterm 7
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan een beschouwing geven op het eigen spel en op het spel van anderen door:

    CE

    − te benoemen hoe de inhoud met theatrale middelen is vormgegeven

    − te benoemen hoe de verwijzingen naar de werkelijkheid in spel zijn vormgegeven

    − dramatische technieken te benoemen die gebruikt worden op andere plaatsen dan het theater.

DR/K/8

  • eindterm 8
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan:

    CE

    − kenmerken benoemen van theatrale uitingsvormen en orale tradities van verschillende culturen en deze spelmatig presenteren

    − aangeven wat de functies van drama kunnen zijn en daar voorbeelden van noemen.

DR/K/9

  • eindterm 9
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan:

    CE

    − binnen een dramaproductie andere kunstvormen dan drama herkennen en de functies ervan benoemen

    − zich praktisch en theoretisch voorbereiden op een bezoek aan een voorstelling waarin meer kunstvormen aan de orde komen, en verslag doen van de functies van de diverse kunstvormen in de voorstelling.

DR/V/1

  • eindterm 10
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zelfstandig een spel vormgeven en kan dit spel presenteren voor een ander publiek dan de eigen klasgenoten.

    SE
DR/V/2

  • eindterm 11
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het kader van het sectorwerkstuk.

    SE
DR/V/3

  • eindterm 12
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan de vaardigheden uit de eindtermen van het kerndeel in samenhang toepassen.

    CE
ha-1033

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan mede op basis van bronnenmateriaal in een gegeven cultureel-maatschappelijke context:

    SE

    – kenmerken benoemen van theatrale uitingsvormen en orale tradities;

    – samenhangen aangeven tussen functie, vorm en inhoud van toneel;

    – dramatische aspecten benoemen van vormgegeven informatie op televisie.

A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan theatrale conventies aangeven en aanwijzen, evenals de betekenissen die ze kunnen oproepen.

    SE
A3

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE

    – een toneelvoorstelling informatief beschrijven;

    – aangeven met welke theatrale middelen de inhoud vormgegeven is;

    – een eigen mening geven over de effectiviteit van enkele van deze middelen.

B

B1

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – spelgegevens combineren en toepassen, en daarbij gebruikmaken van timing en verandering in stemgebruik en bewegingspatroon;

    – de interactie tussen personages intensiveren door middel van actie en reactie;

    – in spel een sociaal of maatschappelijk vraagstuk analyseren en onderzoeken.

B2

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – een rol opbouwen gebaseerd op personage en dramatische ontwikkeling;

    – scènes creëren en realiseren, rekening houdend met de intentie ten opzichte van het publiek.

B3

  • eindterm 6
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – spel- en vormgevingsvaardigheden toepassen bij het optreden voor een publiek;

    – het publiek van de nodige informatie voorzien.

vw-1033

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan mede op basis van bronnenmateriaal in een gegeven cultureel-maatschappelijke context:

    SE

    – kenmerken benoemen van theatrale uitingsvormen en orale tradities;

    – samenhangen aangeven tussen functie, vorm en inhoud van toneel;

    – dramatische aspecten benoemen van vormgegeven informatie op televisie en aangeven met welk doel ze zijn ingezet.

A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan de geschiedenis van het westerse theater in hoofdlijnen aangeven mede aan de hand van de historische en/of sociaalmaatschappelijke context van enkele speelstijlen en voor toneel belangrijke personen.

    SE
A3

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE

    – de onderlinge samenhang benoemen van de belangrijkste theatrale begrippen;

    – theatrale conventies aangeven en aanwijzen, evenals de betekenissen die ze kunnen oproepen.

A4

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE

    – een toneelvoorstelling informatief beschrijven;

    – aangeven met welke theatrale middelen de inhoud vormgegeven is;

    – een eigen mening geven over de effectiviteit van enkele van deze middelen.

B

B1

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – spelgegevens combineren en toepassen, en daarbij gebruikmaken van timing en verandering in stemgebruik en bewegingspatroon;

    – de interactie tussen personages intensiveren door middel van actie en reactie;

    – in spel een sociaal of maatschappelijk vraagstuk analyseren en onderzoeken.

B2

  • eindterm 6
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – een rol opbouwen gebaseerd op personage en dramatische ontwikkeling;

    – scènes creëren en realiseren, rekening houdend met de intentie ten opzichte van het publiek.

B3

  • eindterm 7
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – spel- en vormgevingsvaardigheden toepassen bij het optreden voor een publiek;

    – het publiek van de nodige informatie voorzien.

gl-0413

MU/K/1

  • eindterm 1
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van muziek in de maatschappij.

    SE
MU/K/2

  • eindterm 2
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, samenwerken en informatie verwerven en verwerken.

    SE
MU/K/3

  • eindterm 3
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan een aantal vaardigheden toepassen, zoals het toepassen van muzikale begrippen, die bijdragen tot de ontwikkeling van het eigen leervermogen.

    CE
MU/K/4

  • eindterm 4
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan individueel en in samenwerking met anderen een representatief repertoire uitvoeren van één- en meerstemmige, vocale/instrumentale muziek.

    SE
MU/K/5

  • eindterm 5
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan individueel en in samenwerking met anderen muziek improviseren/componeren, vanuit een (buiten)muzikaal gegeven met weloverwogen gebruik van klankeigenschappen en vormprincipes.

    SE
MU/K/6

  • eindterm 6
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan alleen en/of in samenwerking met anderen (onderdelen van) het musiceerrepertoire presenteren.

    SE
MU/K/7

  • eindterm 7
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan:

    CE

    − muzikale begrippen herkennen, benoemen en/of noteren.

MU/K/8

  • eindterm 8
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan:

    CE

    − muziek in verband brengen met betekenissen en functies ervan

    − de eigen muzikale beleving verwoorden en bij het bepalen van een eigen standpunt de meningen van anderen betrekken

    − in de argumentatie voor het standpunt verwijzen naar muzikale aspecten en/of functies en betekenissen van muziek.

MU/K/9

  • eindterm 9
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan:

    CE

    − binnen een muziekproductie andere kunstvormen dan muziek herkennen en de functies ervan benoemen

    − zich praktisch en theoretisch voorbereiden op een bezoek aan een voorstelling waarin meerdere kunstvormen aan de orde komen en verslag doen van de functies van de diverse kunstvormen in de voorstelling.

MU/V/1

  • eindterm 10
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zelfstandig:

    SE

    − een presentatie verzorgen over een onderwerp de muziek betreffend

    − een presentatie verzorgen van een eigen muziekwerk voor een ander publiek dan de eigen groep/klas

    − verslag doen van onderzoek dat hij/zij heeft verricht op het gebied van muziek in relatie tot minimaal één van de andere kunstvormen.

MU/V/2

  • eindterm 11
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het kader van het sectorwerkstuk.

    SE
MU/V/3

  • eindterm 12
    VMBO-BBVMBO-KBGL/TL

    De kandidaat kan de vaardigheden uit de eindtermen van het kerndeel in samenhang toepassen.

    CE
ha-1031

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE

    – een muzieknotatie volgen;

    – klinkende eenvoudige ritmes en melodiefragmenten noteren;

    – muzikale aspecten onderscheiden, herkennen en benoemen naar aanleiding van klinkende voorbeelden. 

A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – muzikale structuren analyseren naar aanleiding van klinkende voorbeelden;

    – muzikale processen interpreteren;

    – zijn muzikale beleving in verband brengen met de muzikale aspecten, betekenissen en functies van muziek.

A3

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – historische ordening aanbrengen in de ontwikkeling van muzikale vormen en genres;

    – hem bekende werken plaatsen in de ontwikkelingslijn van muzieksoorten, in een geografische regio en een maatschappelijke context en kan daarbij verbanden leggen tussen cultuurhistorische perioden;

    – hem onbekende werken plaatsen op basis van culturele, stilistische, vormtechnische en muziekhistorische argumenten.

B

B1

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – een gevarieerd repertoire uitvoeren van één- en meerstemmige vocale en/of instrumentale muziek;

    – onvoorbereid een melodie/muziekstuk spelen.

B2

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan muziek improviseren en componeren, vanuit een probleemstelling en met weloverwogen gebruik van muzikale materialen en middelen.

    SE SE
vw-1031

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE

    – een muzieknotatie en een partituur volgen;

    – klinkende eenvoudige ritmes en melodiefragmenten noteren;

    – muzikale aspecten onderscheiden, herkennen en benoemen naar aanleiding van klinkende voorbeelden. 

A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – muzikale structuren analyseren naar aanleiding van klinkende voorbeelden;

    – muzikale processen interpreteren;

    – zijn muzikale beleving in verband brengen met de muzikale aspecten, betekenissen en functies van muziek.

A3

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – historische ordening aanbrengen in de ontwikkeling van muzikale vormen en genres;

    – hem bekende werken plaatsen in de ontwikkelingslijn van muzieksoorten, in een geografische regio en een maatschappelijke context en kan daarbij verbanden leggen tussen cultuurhistorische perioden;

    – hem onbekende werken plaatsen op basis van culturele, stilistische, vormtechnische en muziekhistorische argumenten.

B

B1

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – een gevarieerd repertoire uitvoeren van één- en meerstemmige vocale en/of instrumentale muziek;

    – onvoorbereid een melodie/muziekstuk spelen.

B2

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan muziek improviseren en componeren, vanuit een probleemstelling en met weloverwogen gebruik van muzikale materialen en middelen.

    SE SE
Examenprogramma

Muziek (havo/vwo) >

ha-0260

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    CE

    – een muzieknotatie volgen; 

    – klinkende eenvoudige ritmes en melodiefragmenten noteren;

    – muzikale aspecten onderscheiden, herkennen en benoemen naar aanleiding van klinkende voorbeelden.

A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    CE CE

    – muzikale structuren analyseren naar aanleiding van klinkende voorbeelden;

    – muzikale processen interpreteren;

    – zijn muzikale beleving in verband brengen met de muzikale aspecten, betekenissen en functies van muziek.

A3

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    CE CE

    – historische ordening aanbrengen in de ontwikkeling van muzikale vormen en genres;

    – hem bekende werken plaatsen in de ontwikkelingslijn van muzieksoorten, in een geografische regio en een maatschappelijke context en kan daarbij verbanden leggen tussen cultuurhistorische perioden;

    – hem onbekende werken plaatsen op basis van culturele, stilistische, vormtechnische en muziekhistorische argumenten;

    – op basis van een probleemstelling een onderwerp uit de muziekgeschiedenis/muziekcultuur uitwerken en daarover verslag doen.

B

B1

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – een gevarieerd repertoire uitvoeren van één- en meerstemmige vocale en/of instrumentale muziek;

    – onvoorbereid een melodie/muziekstuk spelen;

    – een melodie treffen.

B2

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan muziek improviseren en componeren, vanuit een probleemstelling en met weloverwogen gebruik van muzikale materialen en middelen.

    SE SE
vw-0260

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    CE

    – een muzieknotatie en een partituur volgen;

    – klinkende eenvoudige ritmes en melodiefragmenten noteren;

    – muzikale aspecten onderscheiden, herkennen en benoemen naar aanleiding van klinkende voorbeelden.

A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    CE CE

    – muzikale structuren analyseren naar aanleiding van klinkende voorbeelden;

    – muzikale processen interpreteren;

    – zijn muzikale beleving in verband brengen met de muzikale aspecten, betekenissen en functies van muziek.

A3

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    CE CE

    – historische ordening aanbrengen in de ontwikkeling van muzikale vormen en genres;

    – hem bekende werken plaatsen in de ontwikkelingslijn van muzieksoorten, in een geografische regio en een maatschappelijke context en kan daarbij verbanden leggen tussen cultuurhistorische perioden;

    – hem onbekende werken plaatsen op basis van culturele, stilistische, vormtechnische en muziekhistorische argumenten;

    – op basis van een probleemstelling een onderwerp uit de muziekgeschiedenis/muziekcultuur uitwerken en daarover verslag doen.

B

B1

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan:

    SE SE

    – een gevarieerd repertoire uitvoeren van één- en meerstemmige vocale en/of instrumentale muziek;

    – onvoorbereid een melodie/muziekstuk spelen;

    – een melodie treffen.

B2

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan muziek improviseren en componeren, vanuit een probleemstelling en met weloverwogen gebruik van muzikale materialen en middelen.

    SE SE
ha-1030

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan mede op basis van bronnenmateriaal het beeldend werk van kunstenaars en vormgevers beschrijven, onderzoeken en interpreteren, rekening houdend met visies, doelen, tijd, plaats, functie, kunstopvattingen, normen en waarden en de historische ontwikkeling.

    SE SE
A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan beeldend werk van kunstenaars en vormgevers onderzoeken in relatie tot het eigen beeldend werk.

    SE SE
A3

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan eigen beeldend werk en werkproces beschrijven en beargumenteerd evalueren.

    SE SE
B

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan gestructureerde probleemstellingen met betrekking tot zowel autonome als toegepaste beeldende kunst en vormgeving onderzoeken en de daaruit ontwikkelde ideeën in een beeldende verwerking uitvoeren, daarbij beeldende middelen aanwenden in een doelgericht werkproces, en het werk zo presenteren dat de beschouwer inzicht krijgt in het werkproces.

    SE
vw-1030

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan mede op basis van bronnenmateriaal het beeldend werk van kunstenaars en vormgevers beschrijven, onderzoeken en interpreteren, rekening houdend met visies, doelen, tijd, plaats, functie, kunstopvattingen, normen en waarden en de historische ontwikkeling.

    SE SE
A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan beeldend werk van kunstenaars en vormgevers onderzoeken in relatie tot het eigen beeldend werk.

    SE SE
A3

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan eigen beeldend werk en werkproces beschrijven en beargumenteerd evalueren.

    SE SE
B

  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan probleemstellingen met betrekking tot zowel autonome als toegepaste beeldende kunst en vormgeving onderzoeken en de daaruit ontwikkelde ideeën in een beeldende verwerking uitvoeren, daarbij beeldende middelen aanwenden in een doelgericht werkproces en het werk zo presenteren dat de beschouwer inzicht krijgt in het werkproces.

    SE
beeldende vakken (havo/vwo) heeft betrekking op de vaknamen: tekenen (havo/vwo), handvaardigheid (havo/vwo), textiele vormgeving (havo/vwo),
ha-0270
ha-1036
ha-1037

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan het beeldend werk van kunstenaars en vormgevers beschrijven, onderzoeken en interpreteren, met gebruikmaking van kennis van en inzicht in de geschiedenis van de beeldende kunst:

    CE

    – van de 19e, 20e en 21e eeuw;

    – vanaf het Romaans, voor zover relevant voor de kunst van de 19e, 20e en 21e eeuw.

A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan twee- en driedimensionale beelden en vormen beschouwen en kan deze beschouwing verwoorden en/of verbeelden.

    CE CE
B

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan gestructureerde probleemstellingen met betrekking tot zowel autonome als toegepaste beeldende kunst en vormgeving onderzoeken en de daaruit ontwikkelde ideeën in een beeldende verwerking uitvoeren, daarbij beeldende middelen aanwenden in een doelgericht werkproces, en het werk zo presenteren dat de beschouwer inzicht krijgt in het werkproces.

    SE
vw-0270
vw-1036
vw-1037

A

A1

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan mede op basis van bronnenmateriaal het beeldend werk van kunstenaars en vormgevers beschrijven, onderzoeken en interpreteren, rekening houdend met tijd, plaats, functie, kunstopvattingen, normen en waarden en de historische ontwikkeling.

    CE
A2

  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan twee- en driedimensionale beelden en vormen beschouwen en kan deze beschouwing verwoorden en/of verbeelden.

    CE CE
B

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan probleemstellingen met betrekking tot zowel autonome als toegepaste beeldende kunst en vormgeving onderzoeken en de daaruit ontwikkelde ideeën in een beeldende verwerking uitvoeren, daarbij beeldende middelen aanwenden in een doelgericht werkproces en het werk zo presenteren dat de beschouwer inzicht krijgt in het werkproces.

    SE
ha-1020

A

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan de eigen ervaring met kunst, kunstzinnige interesses, kennis van en opvattingen over kunst beschrijven en daarop reflecteren, en het resultaat daarvan gedocumenteerd vastleggen.

    SE SE
  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan daarbij aangeven:

    – wat de eigen ervaring met kunst is geweest, welke kennis hij van kunst heeft en wat zijn kunstopvattingen zijn; 

    – hoe zijn ervaring, interesses, kennis en opvattingen met betrekking tot kunst zijn gevormd; 

    – hoe zijn ervaring, interesses, kennis en opvattingen zich verhouden tot die van anderen, onder wie zijn medeleerlingen.

    SE SE
B

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan ervaringen met nieuwe kunstzinnige activiteiten die worden aangeboden in een levensechte, professionele context, beschouwen en waarderen.

    SE SE
  • eindterm 4
    HAVOVWO

    De kandidaat kan inhoud, vorm en betekenis van uitingen in tenminste drie kunstdisciplines vanuit een of meerdere van de volgende dimensies beschouwen:

    – feit en fictie;

    – schoonheid en lelijkheid;

    – autonoom en toegepast;

    – ambachtelijk en industrieel;

    – amusement en engagement;

    – digitaal en analoog;

    – individueel en coöperatief;

    – traditie en innovatie;

    – herkenning en vervreemding;

    – monodisciplinair, multidisciplinair, interdisciplinair;

    – lokaal en globaal.

    SE
C

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan, individueel en/of in een klein team van medeleerlingen een artistiek creatief proces of een aspect daarvan onderzoeken.

    SE SE
  • eindterm 6
    HAVOVWO

    De kandidaat kan hierbij gebruik maken van:

    – voor dit onderzoek of proces geschikte werkwijzen, in de vorm van praktische activiteiten en beschouwend onderzoek;

    – de voor dit onderzoek vereiste creërende en analytische vaardigheden;

    – diverse bronnen in verschillende media;

    – zijn culturele omgeving.

    SE SE
  • eindterm 7
    HAVOVWO

    De kandidaat kan hierbij gebruik maken van de onder domein B opgedane kunsttheoretische en/of cultuurhistorische kennis (havo/vwo). De vwo-kandidaat kan aanvullend deze kennis kritisch analyseren en contextualiseren (vwo).

    SE SE
  • eindterm 8
    HAVOVWO

    De kandidaat kan de verkregen inzichten documenteren en verantwoorden in een daartoe geëigende vorm, zoals een presentatie, tentoonstelling, verslag, debat, beeld, film, performance.

    SE SE
D

  • eindterm 10
    HAVOVWO

    De kandidaat kan aangeven wat daarvan de betekenis is voor zijn (verdere) kunstzinnige en culturele ontwikkeling.

    SE SE
  • eindterm 11
    HAVOVWO

    De kandidaat kan deze reflectie toelichten in een daartoe geëigende vorm; te denken valt aan een gesprek, een film, een presentatie, een (digitaal) dossier of een combinatie van deze vormen.

    SE SE
  • eindterm 9
    HAVOVWO

    De kandidaat kan verbanden leggen tussen de in de domeinen A, B en C opgedane ervaringen en inzichten met betrekking tot kunstzinnige processen.

    SE SE
vw-1020

A

  • eindterm 1
    HAVOVWO

    De kandidaat kan de eigen ervaring met kunst, kunstzinnige interesses, kennis van en opvattingen over kunst beschrijven en daarop reflecteren, en het resultaat daarvan gedocumenteerd vastleggen.

    SE SE
  • eindterm 2
    HAVOVWO

    De kandidaat kan daarbij aangeven:

    – wat de eigen ervaring met kunst is geweest, welke kennis hij van kunst heeft en wat zijn kunstopvattingen zijn; 

    – hoe zijn ervaring, interesses, kennis en opvattingen met betrekking tot kunst zijn gevormd; 

    – hoe zijn ervaring, interesses, kennis en opvattingen zich verhouden tot die van anderen, onder wie zijn medeleerlingen.

    SE SE
B

  • eindterm 3
    HAVOVWO

    De kandidaat kan ervaringen met nieuwe kunstzinnige activiteiten die worden aangeboden in een levensechte, professionele context, beschouwen en waarderen.

    SE SE
  • eindterm
    HAVOVWO

    De kandidaat kan inhoud, vorm en betekenis van uitingen in tenminste vier kunstdisciplines vanuit een of meerdere van de volgende dimensies beschouwen:

    – feit en fictie;

    – schoonheid en lelijkheid;

    – autonoom en toegepast;

    – ambachtelijk en industrieel;

    – amusement en engagement;

    – digitaal en analoog;

    – individueel en coöperatief;

    – traditie en innovatie;

    – herkenning en vervreemding;

    – monodisciplinair, multidisciplinair, interdisciplinair;

    – lokaal en globaal.

    SE
C

  • eindterm 5
    HAVOVWO

    De kandidaat kan, individueel en/of in een klein team van medeleerlingen een artistiek creatief proces of een aspect daarvan onderzoeken.

    SE SE
  • eindterm 6
    HAVOVWO

    De kandidaat kan hierbij gebruik maken van:

    – voor dit onderzoek of proces geschikte werkwijzen, in de vorm van praktische activiteiten en beschouwend onderzoek;

    – de voor dit onderzoek vereiste creërende en analytische vaardigheden;

    – diverse bronnen in verschillende media;

    – zijn culturele omgeving.

    SE SE
  • eindterm 7
    HAVOVWO

    De kandidaat kan hierbij gebruik maken van de onder domein B opgedane kunsttheoretische en/of cultuurhistorische kennis (havo/vwo). De vwo-kandidaat kan aanvullend deze kennis kritisch analyseren en contextualiseren (vwo).

    SE SE
  • eindterm 8
    HAVOVWO

    De kandidaat kan de verkregen inzichten documenteren en verantwoorden in een daartoe geëigende vorm, zoals een presentatie, tentoonstelling, verslag, debat, beeld, film, performance.

    SE SE
D

  • eindterm 10
    HAVOVWO

    De kandidaat kan aangeven wat daarvan de betekenis is voor zijn (verdere) kunstzinnige en culturele ontwikkeling.

    SE SE
  • eindterm 11
    HAVOVWO

    De kandidaat kan deze reflectie toelichten in een daartoe geëigende vorm; te denken valt aan een gesprek, een film, een presentatie, een (digitaal) dossier of een combinatie van deze vormen.

    SE SE
  • eindterm 9
    HAVOVWO

    De kandidaat kan verbanden leggen tussen de in de domeinen A, B en C opgedane ervaringen en inzichten met betrekking tot kunstzinnige processen.

    SE SE

Samen maken we goed onderwijs

Nieuwe kennisbank term
Niveau
Type
Niveau:

Type:

Hoofdterm:
Tekst
Zoektermen Zorg ervoor dat je de zoektermen scheidt van elkaar door middel van een ;